Om over te denken

Petrus en Paulus

In de weken vóór Pasen volgden we in de vieringen Petrus, met vallen en opstaan. Hoe verging het hem ná Pasen?

Na de opstanding komen de leerlingen van Jezus, mannen en vrouwen, regelmatig bij elkaar. Daarover gaat het in het bijbelboek Handelingen, vooral in de eerste hoofdstukken.
De naam van Petrus wordt regelmatig genoemd. De discipelen zitten aanvankelijk nog vol adrenaline. Er is allerlei actie: er zijn genezingen en wonderen, er komt een taakverdeling door ambten in te stellen, er worden praktische zaken geregeld. Zo zorgt een gemeenschappelijke kas er bijvoorbeeld voor dat er niemand armoede hoeft te lijden. En bij dat alles speelt Petrus een belangrijke rol.
Had Jezus immers niet gezegd: op jou zal ik mijn kerk bouwen…
De zieken hopen zelfs dat de schaduw van Petrus op hen zal vallen en hen zal genezen (Hand. 5: 15).
En dan introduceert de auteur Lucas in Handelingen langzamerhand een tweede hoofdrolspeler: Paulus. De aandacht verschuift van Petrus naar Paulus.

Dat riep bij mij de vraag op hoe de verstandhouding tussen die twee geweest zou zijn. Allebei volgers van Jezus, met vallen en opstaan, maar allebei ook zo verschillend.
Petrus was geboeid door Jezus, heeft hem in levende lijve meegemaakt. Hij was een man van uitersten, snel enthousiast, maar ook bang voor zijn eigen hachje. Zijn passie voor Jezus heeft hij gemeen met Paulus. Paulus heeft meer theoretische kennis, heeft belangstelling voor andere culturen. Van Petrus weten we dat hij getrouwd was, waarschijnlijk kinderen had. Paulus is een reiziger zonder vaste verblijfplaats, een tentenmaker. Er lijken meer verschillen dan overeenkomsten tussen die twee te zijn.
Er zijn in Nederland een paar Petrus-en-Pauluskerken, meest rooms-katholiek. Je vraagt je af hoe de keuze voor die naam tot stand is gekomen. Om iets van de diversiteit van de kerkgangers te laten zien? Dat de kerk of de parochie er voor iedereen is, voor vissers en voor boekenwurmen?

In de brief aan de Galaten schrijft Paulus dat er in Jeruzalem overeengekomen was dat hij zou gaan werken onder de niet-joden, en Petrus onder de joden (Galaten 2: 7-9).
Het zou dan gaan om een goede taakverdeling zodat ze ieder een stukje van de zendingsopdracht kunnen uitvoeren.
Maar de vraag is of het echt zo is gegaan. Het zou zomaar kunnen dat Lucas de zaak een beetje mooier voorstelt dan hij in het echt geweest is. Dat het tussen Petrus en Paulus niet zo klikte en dat er een manier gevonden moest worden om ze uit elkaar te houden.
Wat wél zeker is, is dat Petrus en Paulus elkaar ontmoet hebben, waarschijnlijk voor het eerst rond 35 na Christus.
En voor het overige is het toch een beetje giswerk.
Ook na de opstanding bleef het vallen en opstaan.

Dineke Spee